Geschiedenis


De Academie van Bouwkunst startte in 1908 met de cursus voor Voortgezet en Hoger Bouwkunstonderricht, georganiseerd door het Amsterdams Architectengenootschap Architectura et Amicitia. In 1916 volgde de oprichting van de vereniging Academie van Bouwkunst Amsterdam. Sinds 1987 vormt de Academie van Bouwkunst Amsterdam de 'faculteit Bouwkunst' van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten (AHK).

De Academie van Bouwkunst is gevestigd in het centrum van Amsterdam in het voormalige Oude Zijds Huiszittenhuis en in de aangrenzende pakhuizen, het Arsenaal. Het gebouw is in 1654 ontworpen door Willem de Keyser, zoon van Hendrik de Keyser, en is nu Rijksmonument. In het verleden heeft het dienst gedaan als 'aalmoesseniershuis', als magazijn van de artillerie, en als gemeentekantoor. Vanaf 1946 wordt het gebouw verhuurd aan de Academie van Bouwkunst.

Alle diensten en faciliteiten zijn in het gebouw ondergebracht. Er zijn 15 ateliers en werkruimtes, een maquettewerkplaats, een bibliotheek en een auditorium.

Ruim honderd jaar geleden, om precies te zijn op maandag 5 oktober 1908, ging de Cursus Voortgezet en Hooger Bouwkunst Onderricht van start met vijftig studenten. De driejarige avondcursus, georganiseerd door het genootschap Architectura et Amicitia, voorzag in de behoefte om ook in de hoofdstad een gedegen vakopleiding te vestigen. Door de explosieve groei van Amsterdam na de tweede helft van de negentiende eeuw werd meer gebouwd dan ooit en was er een groot tekort aan vakbekwaam personeel ontstaan. De cursus was nadrukkelijk bedoeld voor studenten die in de praktijk werkzaam waren. Dit onderwijsmodel is altijd de basis van de opleiding gebleven.

Grote namen als Berlage,  Cuypers, Kromhout en Kalf, waren niet alleen bij de oprichting van de cursus betrokken maar namen ook als docent een deel van het leerplan voor hun rekening. De cursus werd gegeven in het gebouw van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten. Een jarenlange discussie om de cursus onder te brengen bij de Rijksacademie om zodoende alle kunstvormen onder één dak te brengen werd uiteindelijk beslecht toen de cursus in 1915 in een zelfstandige Vereniging werd ondergebracht: de Vereniging voor Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht (VHBO). Inmiddels was de cursus verlengd van drie naar vier jaar.

Vanaf ongeveer 1915 tot halverwege de jaren twintig vormt het VHBO een belangrijke schakel in de bloei van de Amsterdamse School, een grote meerderheid van de kopstukken in de Amsterdamse School vervult ook een functie in docentenkorps of bestuur van het VHBO.

Vanaf eind jaren twintig komt het VHBO steeds meer onder druk te staan. Als gevolg van de economische malaise worden subsidies ingetrokken of gekort en vanuit de beroepsgroep komt steeds meer kritiek op het niveau van de opleiding. Bij pogingen vanuit de BNA (Bond Nederlandse Architecten) om de architectentitel wettelijk te beschermen wordt het VHBO genegeerd. De zeer negatieve recensies over afstudeerprojecten onder de leiding van Duiker in 1925-26, in de geest van het Nieuwe Bouwen, deden daar nog een schepje bovenop. De jaren dertig stonden daardoor in het teken van herbezinning en herstructurering.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ontstonden felle discussies over wel of niet doorgaan met lesgeven, wel of niet aansluiten bij de Kultuurkamer. Toen duidelijk werd dat alle burgerlijke bouw stillag, begon men zich te richten op de periode na de oorlog. De polarisatie uit de jaren dertig sloeg om in het zoeken naar samenbindende factoren. Het studentenaantal groeide en zo kon het gebeuren dat de eerste cursus na de oorlog een ongekend groot aantal studenten trok.

Voor het eerst kreeg het VHBO een eigen onderkomen in het voormalig Huiszittenhuis aan het Waterlooplein, nog steeds de locatie van de Academie. Vanaf die tijd wordt gesproken over de Academie van Bouwkunst, een naam die overigens pas in 1965 officieel zou worden.

Door de oorlogsjaren was de band tussen de Bond Nederlandse Architecten (BNA) en de VHBO sterk verbeterd. In de naoorlogse periode waren wederom veel goed geschoolde vakmensen nodig. Om het beroep van architect te beschermen tegen beunhazen was het noodzakelijk dat deze beroepsgroep sterk kon uitbreiden.

In een rapport kwam de BNA met de aanbeveling de Technische Hogeschool en het VHBO, na het aanbrengen van de nodige veranderingen, beiden volwaardige scholing tot architect zouden bieden. De jaren daarna werd gewerkt aan de herstructurering van het VHBO in het vaststellen van een gedegen leerplan. Frappant was dat het vak stedenbouw voor slechts acht uur per jaar voor het hbo op het rooster stond. Een situatie die in de tien volgende jaren rigoureus zou wijzigen en leidde tot de oprichting van een aparte cursus Stedenbouw in 1957.

Aan het eind van de jaren jaren vijftig kwam de academie internationaal in het brandpunt van de belangstelling te staan toen Aldo van Eyck lesgaf. In het tijdschrift Forum, waarvan het redactieadres hetzelfde was als dat van de Academie, bracht hij niet alleen zijn eigen ideeën en projecten naar buiten, maar werd ook het werk van studenten en docenten als Hertzberger, Blom, Dam en Van Stigt gepubliceerd. Men kan dan ook stellen dat de Academie in die tijd aan de basis stond van het Nederlands Structuralisme.

In 1964, onder directie van Dic. Slebos, werd het gehele leerplan gewijzigd. De opleiding werd in twee hoofdrichtingen opgesplitst: Architectuur en Stedenbouw. Na afronding van de studie kon men zich architect HBO noemen. In 1972 werd nog een derde studierichting ingesteld: Tuin- en Landschapsarchitectuur.

Eind zestiger jaren ontkomt ook de Academie niet aan de democratiseringsgolf. Studenten eisen meer zeggenschap. Bestuur en docenten gaan uiteindelijk akkoord met wijzigingen in het lesprogramma. Sterker nog, uiteindelijk wordt het hele leerplan overboord gegooid en wordt het blanco lesrooster ingevoerd. Ook het diploma wordt van ondergeschikt belang. Wie de behoefte voelt, mag zich laten diplomeren. En opnieuw laait de discussie op over de kwaliteit van de opleiding. De ‘discussie Q’, aangewakkerd door Sjoerd Soeters, resulteerde uiteindelijk in het ‘stroomlijnen’ van het vrije studiemodel.

Kenmerkend voor de jaren tachtig zijn de schaalvergrotingsoperaties in het hoger onderwijs. Ook de Academie van Bouwkunst kan niet zelfstandig voortbestaan en wordt in 1987 als tweedefase-opleiding onderdeel van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. In datzelfde jaar komt ook eindelijk de Wet op de Architectentitel gereed, waarin de wettelijke bescherming van de architectentitel is geregeld.

Het eerste decennium van de 21e eeuw kent reeds een aantal hoogtepunten. In 2003 wordt de Academie definitief een masteropleiding en wordt daarmee nationaal en internationaal erkend als professionele masteropleiding, gelijkwaardig aan de universitaire opleidingen. De nieuwe diploma's Master of Architecture, Master of Urbanism en Master of Landscape Architecure geven direct toegang tot het architectenregister. Afgestudeerden krijgen de graad Master of Science.

In 2007 wordt het vijftigjarig bestaan van afdeling Stedenbouw gevierd in het geheel verbouwde Academiepand aan het Waterlooplein. In 2008 zijn tal van festiviteiten georganiseerd ter viering van het honderdjarig bestaan.

Delen