‘Aan een lectoraat kleeft iets stoffigs, je wordt gezien als zolderkamergeleerde. Maar, ik heb geen zolder en ik word vooral enthousiast van het contact met studenten; ze zijn jong en gretig en er is er niet één bij die de kantjes er van afloopt. Ze weten allemaal al wat ze later willen worden, dat is een groot voordeel. Ik ben een man van de praktijk. Ik heb in mijn loopbaan ontzettend veel geluk gehad dat ik heel veel heb kunnen doen en dat veel daarvan ook gerealiseerd is. Zo weet ik wat goed is en wat slaagt, maar ook wat minder goed is. Het zou daarom zonde zijn als ik die verworven kennis niet overdraag.
Veel van mijn studiegenoten gingen vrij snel na hun afstuderen onderwijs geven aan de Academie. Ik had daar aanvankelijk weinig affiniteit mee en wilde vooral in de praktijk werkzaam zijn. Vrijwel direct na mijn studie aan Academie kon ik aan de slag bij de Dienst Ruimtelijke Ordening (dRO) in Amsterdam. Ik had zeker twijfels over een baan in de ambtenarij, maar de aantrekkingskracht van Amsterdam heeft me over de streep getrokken. Mijn eerste opdracht bij dRO was het ontwerpen van een omgevingsplan voor het Muziektheater en het Waterlooplein. Dat was spannend. Ik had met Amsterdamse marktkooplui te maken en die zijn niet op hun mond gevallen. In Amsterdam is er altijd een gevecht om de ruimte, juist omdat er zo weinig van is. Ik heb me in die periode op mijn werk gestort en verwierf snel vertrouwen bij DRO. Eind jaren ’80 kreeg ik zitting in het projectteam voor het Oostelijk Havengebied en werkte ik aan een nieuwe Nota van Uitgangspunten voor de eilanden die stuk voor stuk opnieuw gecultiveerd werden. De Piet Heintunnel was in die periode verreweg mijn belangrijkste opgave.
Onderwijs
Op een goed moment heeft Christian Rapp mij overgehaald om samen een onderwijsproject aan de Academie te begeleiden. Dat was een project van acht weken waarin studenten met een uitgewerkt plan moesten komen. Die korte tijdspanne past goed bij mij, ik houd het tempo er graag in. Een vierjarig lectoraat is iets heel anders. Vooral onderzoek is een kwestie van lange adem. Om dit lectoraat voor mijzelf te laten slagen zal ik veel variatie inbouwen. Zo heb ik afgelopen najaar een collegereeks georganiseerd voor studenten stedenbouw die even niets anders omhanden hadden. Een soort stoomcursus waarin ik een aantal belangrijke principes besproken heb die essentieel zijn voor stedenbouw. De kennis die nodig is voor stedenbouw, is vrij overzichtelijk. Het is geen raketwetenschap of nanotechnologie. Het is zonde van hun tijd als studenten daar zelf eindeloos naar op zoek moeten. Het kan geen kwaad om ze die kennis alvast aan te reiken.
Entreerede Ton Schaap, 23 juni 2011
De verhouding tussen concept en ontwerp bijvoorbeeld is een casus die ik graag met studenten bespreek. Hierin wordt heel veel door elkaar heen gerommeld. Welke concepten zijn zinnig en heb je die voor stedenbouw überhaupt wel nodig? Een ander onderwerp is de straat. De straat is jarenlang in de ban gedaan. Maar de straat is bij uitstek een voorbeeld van generieke stedenbouw. Ik besprak bijvoorbeeld hoe je in Nederland een straat kunt maken en waar je dan op moet letten, op ons klimaat bijvoorbeeld en op de specifieke bodemgesteldheid in een gebied. Daarmee bouw ik voort op het lectoraat van mijn voorganger Henk Hartzema. De studenten die hij onder zijn hoede had zijn helaas alweer weg. Daarmee is ook de kennis die hij heeft overgebracht voor een groot deel weer verdwenen. Dat hoort ook bij de Academie, het gaat allemaal vrij snel en studenten worden onmiddellijk in het diepe gegooid. Om die reden houd ik me ook niet per se bezig met theoretiseren, ofschoon veel mensen stedenbouw vooral als een theoretische bezigheid zien. Stedenbouw gaat voor mij over ruimte, over ontwerpen en maquettes maken. Omdat studenten vaak uit uiteenlopende richtingen komen pleit ik er voor één theoretisch basispakket aan te bieden van waaruit ze aan het werk gaan. Als stedenbouwkundige moet je immers snel ter zake kunnen komen zonder al te veel getheoretiseer.
Ik ben eigenlijk een alfa: matig in wiskunde, goed in talen. Toch lees ik vooral boeken met plaatjes. Je kunt overigens heel goed architect worden als je leesblind bent. Een van mijn beste collega’s kon amper lezen en schrijven, maar dat stond zijn werk niet in de weg. Hij beschikte over een onberispelijk ruimtelijk gevoel. Essentieel voor een stedenbouwer is dat je een ruimtelijk gevoel ontwikkelt en dat de relatie tussen de werkelijkheid en de tekening geen enkel geheim voor je heeft, dat je direct snapt wat je tekent. Dat is een kwestie van ervaren, van veel doen en vooral door heel veel te zien. Het is goed om veel tijdschriften te bekijken en boeken over stedenbouw te lezen, maar ik vind het belangrijker dat studenten plaatsen bezoeken waar stedenbouw in zijn organische vorm te zien is. Daarom ga ik met studenten steden als Venetië en Sint-Petersburg bezoeken. Venetië is voor mij het toonbeeld van organische stedenbouw en architectuur. In feite is het één grote versteende favela, anders dan bijvoorbeeld Sint-Petersburg dat in opdracht van de keizer is gebouwd. Maar ook daar vind je alle voorbeelden van organische stedenbouw. Studenten moeten veel zien en ervaren, en dan het liefst met de tekeningen voor hun neus. Dat is de beste manier om ontwerpen te kunnen doorgronden. Getallen vind ik overigens veel belangrijker dan lezen. Een goede stedenbouwer moet boven alles zijn statistieken kennen en kunnen anticiperen op toekomstige situaties. Als stedenbouwer kun je je geen naïveteit permitteren.
Onderzoek
Het sluitstuk van mijn lectoraat zal een publicatie zijn van een onderzoek waarin ik aan de hand van zes steden een aantal wezenlijke noties van stedenbouw onder de aandacht wil brengen. Venetië, Tokyo en São Paulo zijn voorbeelden van steden waar de organische stedenbouw overheersend is. Sint-Petersburg, Peking en Brasilia zijn weer voorbeelden van top-down-planning op grote schaal. Amsterdam zou er ook in moeten voorkomen, als schoolvoorbeeld van een stad die vier grote paradigmaveranderingen heeft ondergaan die ook zijn uitgevoerd, van de grachtengordel en de realisatie van de Dam, tot het uitbreidingsplan van Van Eesteren en de ontwikkeling van de IJoever. Amsterdam zou dan het zevende hoofdstuk worden, maar dan, ik heb aan de halve stad mogen werken, dat verhaal ken ik nu wel.
Het IJ ter hoogte van het Centraal Station (beeld: CIIID)
Komend jaar wil ik een project organiseren met studenten van de opleiding Stedenbouw en een flitsbezoek brengen aan Parijs om studenten opnieuw veel te laten zien en ervaren. In januari organiseer ik de jaarlijkse Winterterm voor derdejaars Academiestudenten. Deze is georganiseerd in de vorm van een prijsvraag over een actueel onderwerp van grote schaal waarin ik studenten uitdaag een lijn te trekken door stad en land. De opgave is een ontwerp voor de IJmeerverbinding tussen Amsterdam en Almere. Ik vraag ze zowel een tracéontwerp als een ontwerp van de verbinding en de aanlanding in Almere te maken.
In feite is die verbinding belangrijker voor Almere dan voor Amsterdam, maar tegelijk geeft het aan Amsterdam een heel andere schaal, meer zoals Londen of Berlijn. Een brug over het IJmeer geeft meer ruimte aan de stad, en meer lucht. Stel je voor dat je van je werk naar huis rijdt over het water, met aan weerskanten van de weg een panoramisch uitzicht. Dat is een grote luxe die je als stedenbouwer kunt toevoegen aan een stad.'
Links
Prijsvraag 'Draw the Line': van Amsterdam naar Almere en terug
Masteropleiding Stedenbouw
Academiestudenten exposeren ontwerpen IJmeerverbinding in cASLa Almere